Evenals zijn vader Piet was opa Willem nog aktief in de turf, maar deze brandstof werd steeds meer verdrongen door de steenkool.
Het boerengdeelte werd belangrijker hij had koeien, varkens, kippen. Het was een heel intensief bedrijf, de koeien liepen namelijk ver van de boerderij op hoger gelegen weilanden, vaak werden die gepacht.
Het gras kwam uit de polder van wat droog geworden rietlanden, nadat het was gemaaid en gedroogd, werd het met een bok of praam naar de boerderij vervoerd.
Men had voor dit soort bedrijfjes zelfs een naame: ''\vaarboer".
De melk van die paar koeien werd uitgevent op Noorden.
Daarnaast was ook de visserij nog van belang, paling en andere witvis die grotendeels naar Amsterdam ging.
Witvis werd vooral gegeten door de joden, omdat die van oorsprong uit Oost-Europa kwamen en bovendien geen varkensvlees mochten eten.
Ook nu nog wordt er in Oost-Europa veel karper en andere witvis gegeten.